Principiële vragen bij de herziening van de kerkorde

Art. 318. Namens commissie II rapporteert dr K. Dijk over de meer principiële vragen, die bij de herziening van de kerkorde ter sprake zijn gebracht in enkele ingekomen stukken, t.w. in een schrijven van de classis Meppel (O 18), in missiven van de kerkeraden te Smilde (O 22), te Ruinerwold-Koekange (O 24), te Zeist (O 25), te IJmuiden (O 28), te Loosduinen (O 29) en te Noord-Scharwoude (O 38), alsmede in een schrijven van A. Arendse te Oostburg (O 31) en een bezwaarschrift van P. Sanders te ’s-Gravenhage, mede ondertekend door 80 broeders en zusters uit verschillende kerken (O 32) (bijlage LXXXIX).

De praeses geeft eerst gelegenheid voor enkele algemene beschouwingen. Daarbij wordt de wenselijkheid uitgesproken, dat de gronden, die in het rapport voor afwijzing van de bezwaren genoemd zijn, ook in de conclusies zullen worden opgenomen, terwijl tevens gewezen wordt op enkele in het rapport voorkomende uitdrukkingen, die beter door andere kunnen worden vervangen. Ook wordt de aandacht erop gevestigd, dat het gezag van de kerkeraad van geheel eigen aard is en de vraag gesteld of dit op detailpunten wel voldoende tot uitdrukking is gebracht. Tenslotte wordt ter sprake gebracht of aanneming van dit rapport een eventueel gesprek met de Gereformeerde Kerken (onderh. art. 31) zou kunnen bemoeilijken en in hoeverre bij aanvaarding der conclusies ook reeds een beslissing is gevallen over de betreffende artikelen van de kerkorde.

Al deze vragen en opmerkingen worden door de rapporteur der commissie beantwoord. Hij merkt op, dat de commissie de ingebrachte bezwaren niet heeft willen afdoen met een kort rapport of met verwijzing naar vroegere besluiten, doch, om de broeders terwille te zijn, uitvoerig op al hun beschouwingen is ingegaan. Hij is daarom ook gaarne bereid bepaalde uitdrukkingen in het rapport te herzien, en is verder van mening, dat zowel bij de behandeling van de onderdelen van het rapport alsook bij de bespreking van de artikelen van de kerkorde speciale punten nog nader ter sprake kunnen worden gebracht.

Vervolgens komen de verschillende hoofdstukken van het rapport in bespreking. Bij hoofdstuk I, dat handelt over „het beroep op de Heilige Schrift” wordt van gedachten gewisseld over de vraag of in Hand. 15 een begin kan gezien worden van een kerkverband en wat de juiste betekenis is van de uitdrukking: „het presbytèrion”. Over hoofdstuk II „het beroep op de historie” wordt door niemand het woord gevraagd. Bij hoofdstuk III, handelende over „de bestreden artikelen” worden diverse opmerkingen gemaakt, die de commissie aanleiding geven tot het aanbrengen van enkele wijzigingen en aanvullingen in het rapport. Vrij uitvoerig wordt gediscussieerd over hoofdstuk IV „de gevaren, waarvoor gewaarschuwd wordt”. Bij punt A „het verminderd verantwoordelijkheidsbesef” wordt gewezen op de eenzijdige interpretatie, die daarvan in de bezwaarschriften wordt gegeven. Ook de gedachte dat de herziening van de kerkorde vermindering van het kerkelijk meeleven en geestelijke verarming zal ten gevolge hebben wordt van verschillende zijden bestreden. Tenslotte komen de voorgestelde conclusies aan de orde, doch alvorens deze in behandeling te geven, moet de praeses de bespreking even onderbreken (zie verder art. 320, 416).